EEN VOETNOOT BIJ FASSEUR
17 februari 2009
Naar aanleiding van zijn “Juliana & Bernard.
Het verhaal van een huwelijk De jaren 1936-1956”
De centrale vraag voor een onderzoeker naar het Greet Hofmans schandaal, waarover Cees Fasseur recent een schitterend boek heeft geschreven, ligt eigenlijk voor de hand.
Die is: Hoe kon het beoordelingsvermogen van een gezonde, verstandige, jonge vrouw van goede huize en met redelijk goede opleiding, zo laagdrempelig worden.
De gewone boerenslimheid om onzin en zinledigheid van een normale bespreking van religieuze zaken te onderscheiden was kennelijk bij Koningin Juliana structureel niet aanwezig. Nu is voor wat de zinledigheid van uitspraken het domein van de discussie over religie wel een slangenkuil, veel daarin geaccepteerde uitspraken zijn logisch zinledig. Maar er blijft een mate van logica, grammaticale juistheid en inhoudelijke samenhang over die de grote meerderheid van deelnemers aan een gesprek over religie als minimum niveau aanvaard. Het bestaan van eenderglijk algemeen aanvaard minimum niveau maakt het Fasseur mogelijk om uitspraken van de, laten we maar zeggen intellectuele spil van dit schandaal, de ongebonden christenzendeling J.W. Kaiser, als onbegrijpelijk en verward te kwalificeren.
Maar hoe kwam die drempel van logische eisen aan een bewering over geloof bij Juliana zo laag te liggen?
Fasseur stelt zich deze vraag niet, wat op zich al interessant is gezien de strekking van zijn onderzoek. Maar een aanzet tot een antwoord geeft hij wel, namelijk in de voetnoot nr. 37 op bladzijde 462.
Daarin verteld hij dat Koningin Wilhelmina al in 1949 begon om het religieuze warhoofd Kaiser een jaarlijks stipendium van Fl 7500,- per jaar toe te kennen voor zijn bijbelstudie en zendingswerk. Fl 7500,- was nog al wat, in 1947 had het kabinet beslist dat voor de uitkering onder de noodwet Drees een alleenstaande oudere die fl 1250,- per jaar aan eigen inkomen had niet meer in aanmerking kwam voor enige aanvulling.
Bij Kaiser in het bijbelklasje kwam Greet Hofmans tot haar roeping. Met de ruime financiële bedeling van haar leermeester en later vertrouwensman Kaiser is het nog maar een open vraag in hoeverre de geldelijke belangeloosheid die volgens Fasseur Hofmans zo sierde, wel echt aanwezig was. Een even logische verklaring zou zijn dat Kaiser een band tussen de koninklijke familie en zijn protegée stimuleerde en essentieel achtte, om de geldkraan open te houden. Welke financiële zekerheid Hofmans kon ontlenen aan de inkomsten van Kaiser is de essentiële vraag om na te gaan of hier niet toch sprake was van de meer gebruikelijke vorm van op religie gebaseerde oplichting.
Elke religieuze vorming is een proces waarbij aan de ontwikkeling van logica bij een kind een negatieve grens gesteld wordt. ‘Hierover niet verder nadenken’, ‘het is gewoon zo’ is de daarbij kenmerkende instructie. Bij een wat orthodoxe religie gaat dat proces levenslang door, hetgeen goed wordt aangegeven door de ontkenning van alle logisch dwingende gegevens over de evolutie leer bij creationisten. Bij het aanleren van een geloof aan Sinterklaas is het aanvaard dat logica het mag winnen van het geloof op een zekere leeftijd, bij orthodoxe religie bereik je die leeftijd nooit, hetgeen EO coryfee André Knefel nog onlangs mocht ervaren.
Met de handicap van een religieuze opvoeding kwam er voor Juliana nog bij dat haar moeder, zoals wel blijkt uit de financiële ondersteuning van de heer Kaiser, van religieuze onzin en zinledigheid niet wars was. Ook bij haar ontbrak het minimum aan vertrouwen in eigen logica om zin van onzin te kunnen onderscheiden wanneer in een religieuze discussie reeds een beroep gedaan was op het niet al te kritisch omgaan met waarheid en grammaticale logica in het licht van het geloof.
Natuurlijk heeft de geboorte van een gehandicapte dochter, Marijke/Christina, Juliana gevoeliger gemaakt voor mooipraterij en oplichters. Maar Fasseur laat zien hoe dit vertrouwen alle perken te buiten ging.
In het licht van het royale stipendium voor Kaiser is zijn vertrouwen in het uitsluitend religieus geïnspireerde en geheel financieel belangeloze van de aanmelding van Mej. Hofmans aan de paleispoort overigens te betwijfelen. Toen deze trieste omstandigheid rond de geboorte bekend werd, zal Kaiser zich wel gerealiseerd hebben dat een band tussen zijn pupil die hij ooit een ring met genezende kracht schonk, en de jonge koningin zijn stipendium weer voor jaren veilig zou stellen, ook na de eventuele dood van de reeds gepensioneerde goede geefster. Inderdaad in 1953 deed Juliana nog een schepje bovenop het ruime jaarlijkse bedrag van Wilhelmina. Fasseur, die als schrijver van 3 succesvolle hagiografieën over Wilhelmina geen enkel belangstelling toont voor deze kant van het schandaal, geeft niet aan hoe hoog die aanvulling was.
De maatschappelijke aanvaardbaarheid van de hocus pocus van Kaiser en Hofmans werd in de ogen van Juliana en ter verdediging tegen de boze wereld van ongelovigen (in Hofmans) versterkt door de opzet van de z.g. Oude Loo conferenties. Ook hier was Wilhelmina de bron van financiering en stond ze geheel achter de daar door Kaiser verkondigde onzin. Andere inleiders moesten er voor zorgen dat het gemiddelde niveau van logica en zinvolle uitspraken boven dat van Kaiser en Hofmans steeg.
Al met al was de situatie zo dat, zelfs al zou een meer bezonnen, qua logica steviger in de schoenen staande kennis of vriend van Juliana haar enigszins weten te overtuigen dat Kaiser en Hofmans met hun religieuze uitspraken het minimum van redelijkheid, geloofwaardigheid en logische samenhang niet haalden en dus als charlatans afgeserveerd dienden te worden, dan nog wist Juliana dat het stellen van een gebruikelijke minimum eis aan logica en inhoud een breuk met haar Moeder zou betekenen. Dit terwijl de breuk met haar man al ernstig was en ook haar ouder dochters zich tegen haar en Hofmans gekeerd hadden. Als persoon om Juliana de ogen te openen had Bernard zijn geloofwaardigheid helaas al verspeeld met zijn aanvankelijke vertrouwen in Hofmans Goddelijke aanwijzingen hoe hij met slagroom en gehaktballen als paardenvoer zijn kansen op Olympische hippische deelname zou kunnen vergroten. Ook zijn huwelijksontrouw, waar Fasseur opmerkelijk weinig gewicht aan hecht om de zieleroerselen van Juliana te verklaren, zal hem niet echt gekwalificeerd hebben om Juliana weer op het goede, kritische pad te krijgen.
Ook had Juliana de tijd niet mee. Nog veel meer dan nu was geloof een rechtvaardiging om humanitaire waarden te omzeilen, zoals de apartheid in Zuid – Afrika deed, en vooral om logica in een betoog maar tussen haken te zetten. Het onderkennen van religieuze oplichters, inhoudelijk of financieel, was in die tijd nog moeilijker dan nu. Ook al had je gelijk, de politieke correctheid van die tijd zou je nog gewaardeerde vrienden en kennissen kunnen doen verliezen.
Om kort te gaan, om te begrijpen hoe het zover kon komen als Fasseur beschrijft, is een goed begrip van de desastreuze invloed van Wilhelmina op de gang van zaken die tot de Paleiscrises leidde, nodig.
Met het aanzoeken van de hagiograaf van Wilhelmina, (zie “krijgshaftig in vormloze jas”; “Wilhelmina. De jonge koningin” en “Wilhelmina. sterker door strijd”)
voor het Hofmans onderzoek kon Koningin Beatrix er op vertrouwen dat dat deel van de oorzaken niet diepgaand zou worden onderzocht.